Toen ik in het derde studiejaar plots uit mijn oude, vertrouwde dorpsschooltje geplukt werd en op de banken van een meisjesschool in De Grote Stad werd neergeplant, stond ik maandenlang op met buikpijn. Elke dag, weken aan een stuk.
"Ik wil niet naar school, ik kan niet naar school, ik heb bui-huikpij-hijn."
Ik zie mijn mama nog zo voor me. Aan de voordeur, hoogstwaarschijnlijk met binnenin een hart dat brak in duizend gruzelementen. Maar haar handen deden precies het tegenovergestelde en duwden me zachtjes richting auto.
"Ga toch maar, dat gaat wel weer over."
En zo ging het elke dag opnieuw, tot ik op een dag opeens toch mijn draai gevonden had in die nieuwe klas (waar het mij eerst leek dat ik alles verkeerd deed, schreef, berekende, ...). Wat een opluchting moet dat geweest zijn voor mijn mama: een kind dat vrolijk en zonder problemen naar school gaat.
Hetzelfde, maar dan in mini-versie, maak ik nu soms ook mee. Maar dan zijn het mijn handen die Anna aan de kinderverzorgster geven en dan is het mijn dochter die zich aan me vastklampt en hoofdschuddend "Nee. Nee. Nee." roept. Soms zijn er dikke, bolle tranen bij. Soms kleeft ze gewoon aan me vast als superlijm. Soms gaat het wel zonder problemen, maar het is toch altijd een beetje spannend.
Maar vanochtend stapte ze zelf naar binnen. Blij met het vooruitzicht om op de krijtmuur te mogen tekenen, naar de visjes te kijken en snel mee te gaan luisteren naar het verhaaltje dat de kinderverzorgster net aan het voorlezen was.
Niks geen geween, gewoon een dikke kus, poortje open, snel zelf haar plekje zoeken op de mat tussen de andere kindjes en aandachtig meeluisteren.
Wat wordt ze groot.